De Antwerpse jezuïetenkerk, een openbaring.
De Antwerpse jezuïetenkerk, een openbaring.
Nog meer spektakel levert ons het optreden van de Madonna in de ongemeen rijke Mariakapel, een realisatie die mogelijk was door het mecenaat van de drie gezusters Houtappel uit Ranst, die door het leven gingen als ‘geestelijke dochter’ in de jezuïeten-spiritualiteit.
Deze fantastische kapel is de plaats bij uitstek in Antwerpen om zich in vervoering te laten brengen door de speelse barokkunst. Hier lacht de barok je toe met het natuurlijke grillige lijnenspel van marmeren panelen, leuk beschilderde marmeren paneeltjes, natuurgetrouwe bloemen, maïskolven en druiventrossen in marmer; een plafond in stucwerk met symbolische eretitels van Onze-Lieve-Vrouw; de al dan niet gestileerde maskerachtige consoles en reliëfs. Wie zou hier niet met een blij gemoed vertrekken? Gelukkig bleef dit juweel bij de brand van 1718 gespaard.
De variatie aan kostbare marmersoorten is ongemeen rijk, mede omdat er enkele gerecupereerd zijn uit antieke Romeinse gebouwen. Bemerk onder andere twee panelen achteraan de kapel, zó kleurrijk dat ze kunnen wedijveren met een non-figuratief schilderij. Let op de techniek om een symmetrische compositie te verkrijgen. Een blok geaderd marmer wordt in tweeën gezaagd zodat de marmernerven op de scheidingslijn van beide halve blokken in tweeën gezaagd zijn. Wanneer beide helften dan netjes tegenover elkaar geplaatst worden, krijg je een quasi spiegelbeeld. Nooit als kind een gevouwen blad papier geknipt – en opengevouwen?
En dan is er het barokke arsenaal aan decoratieve elementen.
Maskers: op de witmarmeren pilasters van de triomfboog, op haast alle kapitelen van de biechtstoelen, verder een groot exemplaar onder het fronton van de biechtstoel tegen de achterwand, en een van pijn vertrokken mansmasker onder de boog boven de toegang.
Gestileerde gezichten: op de cartouches boven de beide zijdeuren en op de noordwand, telkens vier (!) op de sokkels van de vier grote marmeren vrouwelijke heiligenbeelden tegen de zijwanden.
Guirlandes en festoenen (guirlandes van vruchten, bloesems, groen): onder de triomfboog, in de zwikken van de zoldering, op de zijwand bij beide balkons, net onder de drie ramen, op het altaarportiek, op de biechtstoelen: zowel boven het priesterhokje als op de kapitelen.
Hoornen van overvloed: boven de triomfboog (net onder de zoldering), gestileerd boven de ingang, in de lijsten van de twee schilderijen aan de zuidwand, in de cartouches van Jezus en Maria aan de westwand.
Gestileerde zonnebloemen: op de pilasters van de triomfboog.
Schelpen: als aureool boven de vier grote vrouwelijke heiligenbeelden; naast de triomfboog (dubbel), boven de twee blinde lijsten aan de noordwand, boven elke biechtstoel.
Cartouches: boven de triomfboog (net onder de zoldering) en bij de biechtstoelen.
Het sierlijke Lieve-Vrouwebeeld op het altaar, gemaakt uit het hout van de miraculeuze boom van Scherpenheuvel, is een geschenk van de aartshertogen Albrecht en Isabella.
Het leven van Maria kun je volgen op acht merkwaardig taferelen, geschilderd door Hendrik I Van Balen (1560–1632) op marmeren panelen in de wanden van het koortje: zijdelings, vooraan, als predella van het altaar, alsook in de nissen voor het liturgisch gerei. De kleur van de marmeren panelen is gekozen in functie van het tafereel. Zo is voor de muren en de vloer van een burgerhuis okerbruin marmer onbeschilderd aangewend (2a–2b, 3b), terwijl voor de weergave van de voornamere tempelarchitectuur wit marmer onbeschilderd gelaten werd (1, 6, 7, 8). Maar het aanwenden van de (onbeschilderde) marmeren drager is op zijn best wanneer de nerven van het okerbruine marmer speels dienen voor de weergave van grillige rotspartijen (3a, 4, 5).
Tussen twee gedraaide Toscaanse zuilen prijkt dan reuzengroot boven het altaar het hoogtepunt uit het leven van Maria: haar tenhemelopneming, geschilderd door de grootmeester Rubens.
Omstreeks 1611 besluit het kerkbestuur van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal tot de bestelling van een nieuw altaarstuk voor het hoogaltaar. De voorkeur van het kapittel gaat niet naar een kroning van Maria, waarvoor én Otto van Veen én Rubens elk een ontwerp indienen, maar naar een tweede ontwerp van Rubens dat de tenhemelopneming van Maria behandelt. Bij de uitvoering op paneel gaat de onderste partij op dit schilderij evenwel – in spiegelbeeld – terug op Rubens’ ontwerp van de kroning van Maria, bewaard in de Hermitage in Sint-Petersburg. Die uitvoering, voltooid in 1613, is echter nooit in de Kathedraal aangekomen, maar is beland in deze Mariakapel, die eerst na 1620 is gebouwd.
In 1776 kocht keizerin Maria-Theresia het doek aan. Het hangt nu in het Kunsthistorisches Museum te Wenen. In 1925 hebben parochianen van Sint-Carolus het origineel laten kopiëren zodat we weer een indruk hebben van het oorspronkelijke geheel.
Het uitgebeelde moment van Maria heet De tenhemelopneming van Maria, conform de officiële benaming van het liturgische feest op 15 augustus. De passieve vorm ‘opgenomen’ beduidt dat haar (en ons) hemels geluk een geschenk van God is dat we niet zelf in handen hebben. De term ‘Maria-Hemelvaart’ die reeds ten tijde van Rubens gebezigd werd en enkel te wijten is aan de gelijknamigheid met Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, is theologisch minder correct omdat hierdoor de indruk wordt gewekt dat de overgang naar de eeuwigheid enkel uit eigen menselijke kracht zou geschieden.
De belangstelling die Maria hier ten volle geniet, is kenmerkend voor de Contrareformatie die de eer van de Moeder Gods tracht te verdedigen tegen de protestanten. Maar ook zonder die context van dispuut en controverse is het te begrijpen waarom Maria zo in het centrum van de belangstelling wordt geplaatst: zij is hét model bij uitstek voor elke mens die onderweg is in dit leven en die uitkijkt naar zijn thuiskomst in het hemelse Vaderhuis.
Het verhaal moet gelezen worden onder van links naar rechts, en van daar diagonaal naar boven. Naar analogie van Jezus’ graf wordt dat van Maria hier voorgesteld als een joodse grafgrot. Links op de voorgrond rollen enkele apostelen (a) er de steen van weg. Degene die geheel vooraan en het dichtst tegen de lijst van het schilderij staat (a4), richt zijn blik naar de toeschouwer buiten het schilderij. Zijn blik betekent zoveel als: Wil jij ook dieper indringen in dit mysterie van de mens? Kijk dan goed toe. Een andere apostel (a5) licht het rotsgraf met een fakkel toe. Tussen hen beiden in inspecteren vier vrouwen (v) de lijkwade en stellen het rozenwonder vast: een klassieke legende van de middeleeuwer Jacopo de Voragine op die het in de barok nog altijd doet. Maria Magdalena (v1), met lange blonde haren, wijst naar de rozen. Net als de vrouw vóór haar maakt ze oogcontact met de eerste van de groep apostelen (a3) rechts die met verbazing Maria’s (m) mysterievolle overgang naar het hemels geluk vol verwondering volgen. Hun gesticulerende reactie is telkens anders. Herkenbaar aan de fysionomie is onder meer Petrus (a1), geheel op de voorgrond, neergehurkt. De jongeling in het midden, niet in zijn klassiek rood maar in het groen gekleed, is Johannes de Evangelist (a2). Samen met de vier mannen links bekomt men elf apostelen – getrouw aan het evangelie vóór de keuze van Mattias als twaalfde apostel.
Triomfantelijk wordt Maria (m) omstuwd door een bijna gesloten cirkel van engelen (e). De jubelende engelen (e1) onder haar duwen Maria mee de hemel in, terwijl andere engelen (e2) terzijde in de wolken Maria al verwelkomen in de hemel. Maria is gekleed in een witte tunica en een wapperende witte schoudermantel. Dat Maria de hemel al dicht genaderd is, wordt onder meer in beeld gebracht door de compositie: ze bevindt zich centraal op het bovenste niveau van de compositie, het hoofd net onder de halfronde omlijsting. Van bovenaf valt een indringend hemels goudgeel licht waaiervormig op haar hoofd. Niet alleen is haar blik naar God gericht, met haar rechterarm omhoog raakt zij de lijst van het schilderij en steekt zij God ook hunkerend de hand uit.
Het doel van deze ‘vaart’, God in de hemel (g), situeert zich niet meer in het vlakke, kleurrijke schilderstuk, wél daarboven in de halfronde altaarbekroning, in de meer ruimtelijke, derde dimensie van het volplastische, witmarmeren beeldhouwwerk. Inderdaad, het opgenomen worden bij God is een ándere dimensie. Het toneelkundige effect van de door de triomfboog enigszins aan het oog onttrokken Godsfiguur en van de zijdelingse lichtinval versterkt het transcendente karakter.
Tegelijkertijd kreeg Maria in dit ensemble als hemelse beloning door God de Vader een vergulde kroon aangeboden, gevat in Zijn krachtige, marmeren hand. De kroon symboliseert de beloning van eeuwig leven voor wie trouw is tot de dood, aldus Apoc. 2:10. En op het zwart marmeren sluitstuk van de halfronde schilderijomlijsting stond de begeleidende tekst: ‘veni coronaberis’ (Kom, je zult gekroond worden). Zo vormen de schilderkunst van Rubens en het marmeren sculptuurwerk van het atelier Colijns de Nole daarboven een thematische eenheid. Het is namelijk een hoofdkenmerk van de barok om de verscheiden kunstgenres tot één indrukwekkend effect op elkaar af te stemmen.
De marmeren communiebank waarvan echter het deurtje ontbreekt, vervangt een houten exemplaar. Voor dit eucharistische meubel heeft de schenkster, Anna Houtappel, de laatste overlevende van de familie in 1657 de som van 1.800 florijnen betaald. Centraal staat de gekroonde naam van Maria. Haar bloemsymbolen: de roos van uitverkiezing en de lelie van zuiverheid zijn verstrengeld met de plantaardige symbolen voor (Jezus’ aanwezigheid in) de Eucharistie: maïskolven (in plaats van de kleinere graanhalmen) voor het brood van de hostie, en druiven voor de wijn.
Vijf bijkomende schilderijen, gevat in een zwaar versierde marmeren muuromlijsting, tonen aan dat Maria niet genoeg ‘in de verf’ kan ‘gezet worden’.
Het plafond van de kapel wil de verheerlijking van Maria ten top drijven. Het hoofdmotief is de naam van Maria, omgeven door een tiental van haar symbolen die voorkomen in de litanie van Onze-Lieve-Vrouw, de zogenaamde litanie van Loreto. Vaststaat dat Peter Paul Rubens het stucwerk ontworpen heeft. De tekening van zijn hand wordt in het Albertina te Wenen bewaard. Als uitvoerder werd ook al eens de beeldhouwer Andries Colyns de Nole genoemd.
Centraal in de rechthoek prijkt het Mariamonogram in de hemel in de nabijheid van enkele hemellichamen met mariale symboliek en vreugdevol omstuwd door engeltjes.
Niet toevallig staat vlak boven de communiebank de Ark van het Verbond. Deze kist die de twee stenen tafelen bevat waarop de Tien Geboden of het Tienwoord gegrift staan, is hét teken van het eerste of ‘oude’ verbond tussen God en Zijn (Joodse) volk (Ex. 26:30). De ark staat hier symbool voor Maria als draagster van het Nieuw Verbond in Jezus, Gods Zoon of ‘het vleesgeworden Woord’. De kist staat tussen twee engelen die naar elkaar gericht zijn, hun vleugels recht naar elkaar uitsteken en de ark enigszins bedekken. Met hun handen steunen ze op het deksel. Ark en engelen staan samen op een voetstuk. In de beide hoekzwikken zweeft of zit een engel met in de handen een bladerenkroon en een palmtak, tekenen van de hemelse glorie.
Het pendant hiervan aan de westzijde, eveneens ontleend aan de litanie van Loreto, is het joodse reukaltaar, verguld en met draagstokken (Ex. 30:1). Het wordt eveneens geflankeerd door twee engelen die zich naar elkaar richten. Rook stijgt tussen hen op. Met hun vleugels erover uitgestrekt lijken ze het vuur te beschermen en aan te wakkeren. Altaar en engelen staan hier op een kar. In de beide hoekzwikken zweeft een engel die op een kromhoorn de glorie van Maria verkondigt.
Op de twee zwikken tussen de steekkappen aan weerskanten van het tongewelf houdt een speelse engel een mariaal symbool in de hand:
Van de zes levensgrote witmarmeren beelden uit het atelier Colijns de Nole zijn er vier patroonheiligen van de opdrachtgevers: de drie gezusters Houtappel en hun nicht Anna ’s Grevens. Een enkele auteur wil zelfs dat ze de gelaatstrekken van deze ‘geestelijke dochters’ vertonen.
Schenker van de kapel is Godefridus Houtappel, heer van Ranst en Zevenbergen. Zijn grafsteen bevindt zich vóór het altaar waaronder de grafkelder van de familie ligt. De wapenschilden van de Houtappels en de aanverwante familie ’s Grevens zijn in de wandversiering opgenomen. Dat van ’s Grevens hangt boven de triomfboog, vlak onder het plafond. Anna was ongehuwd, zo blijkt heraldisch uit de ruitvorm van haar wapen. Het grotere wapen van de Houtappels neemt een opvallender plaats in, centraal op de achterwand waar het in het oog springt van ieder die de kapel betreedt.